‘Hop, hop, kinderen, in de auto! Snel een boodschapje doen, bij oma langs en dan zijn we net op tijd thuis voor het avondeten. Rennen!’ Eenmaal in de auto, onderweg naar de winkel, kom je een rouwstoet tegen. In alle rust wandelt de uitvaarbegeleider voor de rouwauto en neemt alle tijd om van a naar b te gaan. Daar zit je dan op hete kolen! Wat doe je?
A: Ik stop de auto direct wanneer ik de stoet zie, en start pas weer wanneer de laatste volgers voorbij zijn
B: Ik hou in, rij langzaam tot de rouwauto voorbij is, geef dan snel weer gas om toch nog op tijd te zijn ook al is de stoet nog niet half voorbij
C: Ik heb niks te maken met die mensen in de stoet, plank gas, ik zie ruimte en haal ze in!
D: Rouwstoet? Moet je je daarbij anders gedragen dan?!?!
Meer hoef ik niet te zeggen toch?